Historie

AVV "Alphen" een club met een rijke historie

 

 

Op 1 maart 1909 werd AVV "ALPHEN" opgericht. De oprichting van de AVV komt vooruit uit de fusie van RVV (Rijnlandse voetbalvereeniging) en Olympia. Beide verenigingen waren opgericht 1908. RVV was aangesloten bij de Goudse Voetbalbond en Olympia bij de Leidse voetbalbond, maar beide clubs waren niet bepaald succesvol. En daardoor kwam het op 1 maart 1909 tot een fusie tussen beide clubs.

Onder de naam DVS (Door Vereeniging Sterk) ontstond een nieuwe vereniging. Omdat bij de Nederlandsche Voetbalbond al een club uit Rotterdam met dezelfde naam was aangesloten diende de Alphense club een andere naam te zoeken. Daar werd vervolgens niet lang over nagedacht. Het werd de Alphensche Voetbalvereeniging Alphen. Veel simpeler kon het niet.

Clubkleuren

Het bepalen van de clubkleuren nam aanmerkelijk meer tijd in beslag. Na uitvoerige discussie werd gekozen voor de kleuren zwart, oranje en wit. Begonnen werd – in de Goudse Voetbalbond – met drie teams. Van een trainer was toen nog geen sprake.

De welgestelde Alphenaar J.W. Clant, stelde aan de Hofzichtstraat een stuk grond ter beschikking en daar werden de eerste wedstrijden gespeeld. Het ging de nieuwe vereniging niet slecht en al vrij snel werd de eerste klasse van de Goudse Voetbalbond bereikt. Korte tijd later promoveerde Alphen naar de derde klasse van de Nederlandse Voetbalbond (NVB), de voorloper van de KNVB.

In die tijd verhuisde de club naar een terrein aan de Van Boetzelaerstraat. Door het uitgeven van obligaties ter waarde van 25 gulden, kon "ALPHEN in 1917, als eerste club van de Rijnstreek een tribune op haar terrein neerzetten. Dit geldt als een van de hoogtepunten in de clubgeschiedenis.

 

Foto: Tribune 1917

Het bouwwerk bleek echter niet alleen tegen alle weersinvloeden bestand. In november 1917 werd de tribune tijdens een stevige storm nagenoeg geheel verwoest. Een jaar later stond er echter al weer een nieuwe. Een actie onder de Alphense burgers leverde de benodigde tweeduidendvijfhonderd gulden op. Het zegt veel over de populariteit en de rol die AVV Alphen in die tijd had binnen de Alphense gemeenschap.

Niet op zondag

Overigens verliep niet alles op rolletjes. De gemeente Aarlanderveen, waartoe de Van Boetzelaerstraat toen nog toe behoorde, was pertinent tegen voetballen op zondag en stelde alles in het werk om dat onmogelijk te maken. Toen Alphen desondanks toch op een zondag thuis speelde werd het clubbestuur geverbaliseerd. Het kwam tot een proces, maar daarin kwam de club als winnaar uit de bus.

Vanaf dat moment was voetballen op zondag niet meer tegen te houden. En zo promoveerde "ALPHEN" op zondag 22 mei 1932 na een beslissingswedstrijd naar de tweede klasse. Dit was een hele prestatie omdat er in die tijd nog geen sprake was van betaald voetbal en de eerste klasse het hoogst haalbare was.

Diverse spelers uit die jaren deden niet alleen aan voetballen, maar waren ook zeer geïnteresseerd in atletiek. Zij besloten over te gaan tot de oprichting van een atletiekvereniging, onder de paraplu van AVV Alphen. En daarmee was de nog steeds bestaande alteletiekvereniging AAV’36 geboren.

Bospark

In 1936 werd het terrein aan de Van Boetzelaerstraat verlaten. De club kocht een stuk grond achter het Bospark en op deze plek zou Alphen historie gaan schrijven.

Niet alleen zou er een atletiekvereniging ontstaan uit A.V.V. "ALPHEN", maar ook de voetbalclubs Alphia, ARC en Alphense Boys zijn uit onze vereniging ontstaan.

De club acteerde vele jaren met wisselend succes in de derde klasse. Tot op de historische dertigste mei 1966 het kampioenschap werd behaald na een fantastische wedstrijd tegen Olympia. Deze wedstrijd stond bol van de spanning en is een van de meest memorabele wedstrijd uit de geschiedenis van AVV Alphen. 

Foto: Kampioenschap 1966

De Bijlen

In 1970 volgde degradatie naar de derde klasse. Dat was ook het jaar waarin verhuizing plaatsvond naar De Bijlen, waar "ALPHEN" een schitterende accommodatie kreeg. Met vrijwilligers bouwde men een clubhuis en een zeker voor die tijd een fantastische tribune. Vanaf die tijd tot aan 1991 speelden  "ALPHEN" in de vierde klasse om in dat jaar te degraderen naar de Leidse Voetbal Bond (LVB).

Een tijd van sportieve dieptepunten volgden elkaar op en was "ALPHEN" in de kelder van het amateurvoetbal terug te vinden. Enkele promoties en ook weer degradaties daargelaten was dit "ALPHEN" onwaardig. In het seizoen 2005-2006 kwam echter de kentering met een kampioenschap van de vijfde klasse na een beslissingswedstrijd. Het seizoen daarop werd "ALPHEN" gelijk weer kampioen van de vierde klasse.

De kampioenschappen van 2005-2006 en 2006-2007 hebben er toe geleid dat het eerste elftal van A.V.V. Alphen werd verkozen tot Sportploeg van 2007 in de gemeente Alphen aan den Rijn. Na vier seizoenen in de derde klasse gespeeld te hebben, werd in het seizoen 2010-2011 de nacompititie gehaald en promotie naar de 2e klasse veilig gesteld. 

Tijdens de viering van het 75-jarig bestaan in 1984 werd door het Bouwfonds een lichtinstallatie aangeboden aan de vereniging. Een lang gekoesterde wens ging hiermee in vervulling. Na de verbouwingen in 1984 en later in 2004 bezit "ALPHEN" over een prachtige kantine. In 2008 heeft de gemeente de accommodatie grondig onder handen genomen en beschikt "ALPHEN" nu ook over moderne kleedkamers, een modern kunstgrasveld en een prachtige tribune.

Kortom, "ALPHEN" is dan klaar voor de toekomst.
Dat blijkt wel uit het feit dat in 2009 het 500e lid kon worden geregistreerd, maar dat de vereniging in 2014 meer dan 600 leden telt.Die groei is te danken aan de inspanningen van de Jeugdafdeling, want de toename bij de jeugd is enorm. Waren er in 2011 nog 11 jeugdteams, in 2014 werd met liefst 23 jeugdteams, verdeeld over alle categorieën, gestart. Het probleem van kundige begeleiding kon steeds weer opgevangen worden, waarbij ook interne (bij)scholing van groot belang is.

BIJNAMEN.  
 

Toen ‘’ALPHEN’’ in 1909 werd opgericht was Alfen nog een dorpje. Het grondgebied daarvan lag aan de zuidkant van de Rijn, de z.g. ‘Hoge Zij’. Ging men de Alfense brug over naar wat dan de ’Lage Zij’ genoemd werd (en wordt!), dan kwam men in de gemeente Aarlanderveen.  Sloeg je linksaf dan kwam je door de Van Mandersloostraat bij de Aarbrug. Passeerde men deze, dan kwam je in Oudshoorn. Rijn en Aar vormden de natuurlijke grens tussen de drie dorpjes Alfen, Aarlanderveen en Oudshoorn. In 1917 werden deze drie dorpjes gefuseerd tot één gemeente Alphen aan den Rijn. De drie dorpjes vormden sindsdien met elkaar één dorp. Het zal wel altijd een vraag blijven waarom onze club naar het dorpje Alfen is genoemd.
Kenmerk van een klein dorp is, dat de bewoners elkaar in hoge mate bekend zijn. En dat niet alleen bij naam, maar dikwijls ook met een bijnaam. Vaak is die bijnaam gebonden aan een lichamelijk kenmerk. De kleur van het haar (rooie en witte vind je overal) een gebrek (manke, schele, bult). Wil men tegenwoordig nogal  gauw het woord discriminatie in de mond nemen (zwarte Piet zou niet meer mogen!) in vroeger dagen gaf een bijnaam juist iets vertrouwds, iets eigens.
Dan zijn er vele niet (meer) verklaarbare. In het oude Alphen van voor de oorlog zijn mij uit overlevering bekend de bijnamen  Kees Suikerstokkie, Koos de Bibber en Siem Slok. Bij de tweede zou je nog aan een lichamelijk gebrek kunnen denken, bij de derde aan iemand, die wel van een slokje hield, maar wat behelst in vredesnaam de bijnaam Suikerstokkie?
In een nog beperkter gemeenschap als een voetbalclub kwam het gebruik ook zeer veel voor. In de loop van de jaren heb ik in het CLUBNIEUWS over, in onze club bekende, bijnamen geschreven. Ik stelde daarbij de vraag of het tegenwoordig nog voorkomt, dat leden/spelers onder een bijnaam bekendheid verwerven.
In het kader van ons 100-jarig bestaan lijkt het leuk alle bekende bijnamen nog eens te inventariseren en voor de geschiedenis vast te leggen. Het  bestaan van de vereniging chronologisch door lopend wil ik ze hier, voorzover mij bekend, gaan noemen. Waar mogelijk zal ik de erbij behorende personen op anekdotische wijze in de herinnering terug roepen. Ik neem aan, dat de ‘verhalen’ menig oh-ja zullen teweeg brengen.           
 
De oudste stammen natuurlijk al van de jaren ‘20 ’30 van de vorige eeuw. Ik begin met Rooie Bob (van Wageningen) en Rooie Nier (de Greef). Het zou de tweede deugd hebben gedaan te weten, dat zijn kleinzoon Rally ook het zwart-wit-oranje is gaan dragen! De verklaring is duidelijk: hun hoofd werd gesierd met een prachtige rode, roestige haardos. Gezegd mag worden, dat die van Bob rustig vuurrood genoemd mocht worden! Maar anders is het gesteld  met Sik Houweling, broer van de grondlegger van wat nu is Houweling Wonen. Nog zie ik hem met zijn slungelachtige lijf als speler van een lager elftal rond dartelen. Zijn kin vertoonde een harig aanhangsel, wat als bron van de bijnaam kan worden aangenomen.  Het beroemde ALPHEN 1, dat in de dertiger jaren naar de tweede klas promoveerde had ook een aantal spelers met bijnamen. Daar was allereerst keeper Gerard van Leeuwen ‘de Muis’. Dan was er back Herrie Hesseling: Het Kanon. Zijn specialiteit was de penalty: vanuit stand loste hij een punter, onhoudbaar voor iedere keeper!  In de middenlinie (ik bezig de termen voor de toenmalige opstelling van een elftal: 1-2-3-5- keeper-backs-middenlinie-voorhoede) stonden o.a. James (Jaap van der Leck) en Jan Pingeling (Broer). (Later verwierf Jan nog de bijnaam Parkiet). Onder de naam James verschenen bijdragen in het clubblad. Pingeling slaat op een type voetballer, dat vandaag de dag niet meer bestaat. Als ze eenmaal de bal hadden, dan konden ze er geen afstand meer van doen. Dat heette ’pingelen’. Ze gingen ermee aan de haal, passeerden een of twee tegenstanders( soms meer) en gaven dan de bal af. Of ze raakten hem kwijt, tot ergernis of plezier van medespelers of publiek. In de voorhoede stond ‘Tommy Walker’ alias Joop Windhorst. Deze bijnaam, evenals ´James´ zal wel bedacht zijn door de in die tijd in dienst van ALPHEN zijnde Engelse trainer Mister Bollington. Tommy Walker was een beroemde Schotse voetballer aan wie ´Jopie´ Windhorst hem deed denken. Behalve Jopie speelde ook diens broer Jaan in het ALPHEN 1 van die jaren. Later vertoonde zich ook hun jongste broer Arie in het eerste. Die kreeg als bijnaam ´De man met de Gouden Schoen´. Menig doelpunt werd door hem gescoord. Arie heeft overigens niet lang in ALPHEN 1 gespeeld. Hij werd agent van politie in Leiden. Daar wist de club U.V.S hem al gauw in te lijven en heeft hij zijn triomfen voortgezet. Als laatsten van de vooroorlogse bijnaamdragers kan ik noemen: Siem Rijsdam en Joop Mulder, resp. ´Poepiestront´en ‘Norkie Roggevlok’.  Wat zal toch oorzaak of reden geweest zijn om deze alleraardigste kerels, en ik spreek uit ervaring, met deze wel zeer bijzondere bijnamen op te zadelen!  Joop Mulder, was de grootvader van Pascal Mulder, speler van het kampioenselftal, dat ALPHEN 1 weer derdeklasser maakte in 2007. 
Jaap van der Leck is de ”beroemdste” geworden van alle ALPHEN-spelers. Onder de naam James schreef hij in het clubblad. Na zijn voetbalcarrière is hij voetbaltrainer geworden van nationale betekenis. Zijn eerste beroemde prestatie als trainer leverde hij bij ”De Volewijckers”, een club in Amsterdam-Noord. Hij voerde deze club van de vierde klas naar de eerste en zelfs tot het Kampioenschap van Nederland. Later is hij nog trainer geweest van Feyenoord en het Nederlands Elftal. Na zijn loopbaan als trainer is hij jaren- lang secretaris geweest van de Bond van Nederlandse Oefenmeesters.
Dan komen we aan de generaties naoorlogse spelers, eind jaren ’40, jaren ’50.  Een beroemd koppel vormden Piet de Kikker en Kale Hein. Piet (van Klaveren) was vertegenwoordiger in parfumerieën met de bijbehorende geuren, waarvan hij zeer duidelijk gebruik maakte. Liep je met de training achter hem dan hoefden de lampen niet te branden om toch te weten dat-ie in de buurt was! Hein (Koelewijn) was werkzaam op de mastenmakerij van Van der Neut en in zijn ogen was wat Piet deed maar makkelijk. “Overal heen met bus of trein. Een beetje “ouwehoeren” en “die kappers wat ansmeren” volgens Hein. “Nou jóh, ga dan eens een dagje met me mee. Maar dan moet je wel mijn tas dragen” zei Piet op een keer. En zo gingen de twee een dagje op stap. Piet had natuurlijk wel gezorgd, dat de tas zodanig gevuld was, dat Hein zich de hele dag rot sjouwde!
Dan was er Luie Leen (Tuinenburg). Met zijn grote, zware lichaam oogde hij wat log, traag. Vandaar misschien dat ’luie’? Als atleet bij de A.A.V.’36 was hij echter een gerenommeerde loper!  Als tweede bijnaam had hij nog Leen de Keienwipper.
Zwarte Wiep (Baltes) had dat ‘zwarte’ waarschijnlijk te danken aan zijn haren en donker uiterlijk. Blauwe Gijs(van Leeuwen) had een fraaie, welgevormde blauwe neus.
Beer (IJs Tuinenburg), jongere broer van Leen, had ook een zwaar   postuur. In zijn gedragingen was het een goedmoedig persoon bij wie het epitheton ‘beer’ zeer wel paste. Dan Vosje, Rein Broer, oer- en eeuwig rechtsbuiten van het tweede. Waren het zijn mooie, slimme voorzetjes, die tot heel wat doelpunten leidden en tot ‘vosje’ aanleiding gaven?
Tweemaal komen we het woord schele tegen. Schele Dirk (de Jong) en Schele Jaap (Koelewijn). Geen sprake van scheld woord. Ze hadden dat gebrek nou eenmaal en wisten dat. Knulletje- Joop van Greuningen: Zegt u het maar. Dan weer een Rooie: Rooie Herman (Schellingerhout), één van de drie Aarlanderveense musketiers. De andere twee waren: Pretmaker-Toon  Oosterman en Willem Verhagen. Dan de Lor, oftewel Thijs Tuinenburg.  Wat gaf hem die bijnaam? Zijn min of meer slordig voorkomen in tegenstelling tot zijn broers, die er altijd keurig gekleed bijliepen?
Grote Bas (Cuperus), Het Paard oftewel De Bles (Jaap de Graaf), Moddejonge (Johan van Harskamp), Hindoe (Mies Davelaar), Darretje (Wim Sluis), Paljas (Jan van Soest), Knoerel (Kobus van Soest), Klies (Jan Oudenes), Mug (Jan Ederveen), Kleine Stengel en Grote Stengel (Anton en Arie de Lange), Streep (Arie Post), Prik (Willem Boon), Petiel (Cock Verwey), Popie (Doub Ykema), Terugtraprem (Siem Bruggeling), Laku (Kees Frankfoort), Stormram (Henk Hagen),Grote Willem (Leeuwenhoek), Bakkertje (Frits van Dusschoten) Mikmak (Gerrit Morgenrood),  Nantes (Joop van der Ley), Kaat (Rien van der Ley), Sparendam (Jan Belder), Appel (Freek van Klaveren),  Kobus Rarekiek ( Koopman), Louter Kabouter (Arie Straver), Pjuuk (Jan Vergeer), Prut (Joop Proost), De Tijger oftewel Doelman (Niek den Hoed), Hakblok (Jan Werther).
Ik laat gaarne aan uw eigen fantasie over verklaringen  te zoeken.
Ik realiseer me, dat de tot nu genoemden echt al tot de ‘geschiedenis’ van de club behoren d.w.z. tot en met de jaren 60. Recenter (hoewel: bij de volgende spreek ik ook al weer van de jaren ’70!)  zijn Lange Bert (van Eyk), Dorus (Gerritsen), Boney M (Willem Hoogendoorn) en Fricandelletje (Tonny Uithol).
Nog een slotopmerking. Sommigen werden ‘onderscheiden’ met meer dan één bijnaam. Van Leen Tuinenburg noemde ik er al twee: De Keienwipper en Luie Leen. Jaap de Graaf had als dubbel: De Bles en Het Paard. Jan Broer was Pingeling en  Parkiet.  Persoonlijk heb ik de twijfelachtige eer “recordhouder” te zijn met vier stuks:als kind, wonend in de Hortensiastraat, heette ik in Speeltuin Bloemhof  ‘Piepneus’.  Nog heden ten dage is er één lid van de vereniging, die mij zo aanspreekt. Op mijn beurt benoem ik hem dan met zijn bijnaam: Hoor ik Piepneus zeggen, dan antwoord ik: Doelman. Later bij het voetballen op straat heette ik Manus (Vrauwdeunt, welbekend speler van Feyenoord). In mijn jonge jaren droeg ik hetzelfde kapsel als de beroemde Belgische middenvoor Jefke Mermans en kreeg dus ook de bijnaam Jefke. Tenslotte droeg ik de bijnaam  Boffie. Onder deze naam leverde ik in het clubblad een maandelijkse bijdrage: Nieuws van Boffie,  toen al, in het in 1949 weer in het leven geroepen “CLUBNIEUWS” .
 
Tegenwoordig wordt er al gauw “discriminatie” geroepen als iemand wordt benoemd met een bijnaam. Vroeger gaf het iets vertrouwds. De dragers ervan hadden er geen enkele moeite mee. Eigenlijk was het een bevestiging van het ‘er bij horen’.
                                                                                                                                                                                                                  Kees van Geen.                                                                                         
                                                                                                                      

 
Terug naar boven